Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2060

Datum uitspraak2003-08-22
Datum gepubliceerd2007-08-21
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/2844 AKW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering kinderbijslag. (Cassatieberoep niet-ontvankelijk, wegens beroepschrift in vreemde taal)


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 02/2844 AKW U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant] (Marokko), appellant, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent gedaagde de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank. Appellant is op bij beroepschrift aangevoerde gronden in hoger beroep gekomen van de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 mei 2002, waarnaar hierbij wordt verwezen. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 11 juli 2003, waar beide partijen niet zijn verschenen. II. MOTIVERING Gedaagde heeft appellant, die sinds 1988 weer in Marokko woont en aan wie bij zijn vertrek uit Nederland op grond van de Remigratiewet een remigratie-uitkering is toegekend, bij besluit van 29 januari 2001 met ingang van 1 juli 2001 een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend ter hoogte van 46% van het volledige pensioen en een toeslag ter hoogte van 74% van de maximale toeslag. Gedaagde heeft appellant tevens medegedeeld dat de aan hem toegekende remigratie-uitkering in verband met de hoogte van het pensioen en de toeslag niet meer wordt uitbetaald. Appellant heeft gedaagde bij brief van 5 februari 2001 verzocht hem kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) toe te kennen voor zijn twee dochters. Gedaagde heeft bij besluit van 22 juni 2001, gehandhaafd in bezwaar bij het bestreden besluit van 15 oktober 2001, geweigerd appellant kinderbijslag toe te kennen omdat hij niet verzekerd was voor de AKW. Gedaagde heeft hiertoe overwogen dat appellant op 1 juli 2001 geen ingezetene was en ook niet in Nederland aan de loonbelasting onderworpen was en hij voorts evenmin aanspraken kon ontlenen aan artikel 26 van KB 746, omdat hierin niet is opgenomen dat er op grond van het verkrijgen van een remigratie-uitkering verzekering voor de AKW bestaat. Nu artikel 26 van KB 746 bovendien op 1 januari 2000 is komen te vervallen en aan appellant pas per 1 juli 2001 een AOW-pensioen is toegekend, is appellant ook op grond van zijn ouderdomspensioen niet verzekerd op grond van de volksverzekeringen. De rechtbank heeft het standpunt van gedaagde onderschreven. In hoger beroep heeft appellant wederom aangevoerd dat hij een AOW-pensioen ontvangt en hij derhalve verzekerd is voor de AKW. De Raad overweegt als volgt. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat gedaagde terecht geweigerd heeft appellant met ingang van 1 juli 2001 kinderbijslag toe te kennen, nu hij niet verzekerd was ingevolge die wet. Ingevolge artikel 11 van de AKW heeft recht op kinderbijslag voor een of meer kinderen over een kalenderkwartaal degene, die op de eerste dag van dat kalenderkwartaal, de zogenaamde peildatum, verzekerd is. Ingevolge artikel 6 van de AKW is verzekerd degene, die ingezetene is, dan wel geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan loonbelasting is onderworpen. Nu appellant op de peildatum, 1 juli 2001, niet in Nederland woonde of werkte, is hij op grond van voornoemd artikel niet verzekerd voor de AKW. Aan de kring van verzekerden voor de AKW is op grond van artikel 6, derde lid, van de AKW uitbreiding gegeven in het Koninklijk Besluit inzake uitbreiding en beperking kring der verzekerden van 24 december 1998, Stbl. 746 (KB 746). Op grond van artikel 26, tweede lid, van KB 746 is eveneens verzekerd voor de AKW degene die buiten Nederland woont en recht heeft op (onder meer) een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet indien dat recht aansluit op een verplichte verzekering op grond van de volksverzekeringen dan wel op de vrijwillige verzekering op grond van artikel 45 van de Algemene Ouderdomswet en artikel 63 van de Algemene nabestaandenwet, mits die uitkering ten minste gelijk is aan 35% van het bruto minimumloon. Nu artikel 26 van KB 746 op 1 januari 2000 is vervallen en aan appellant pas met ingang van 1 juli 2001 een ouderdomspensioen ingevolge de AOW is toegekend, is appellant op deze grond (noch daargelaten of dit recht aansluit op een verplichte verzekering op grond van de AOW) dus niet verzekerd voor de AKW. Voorts is in artikel 26 van KB 746 evenmin bepaald dat er op grond van het verkrijgen van een uitkering op grond van de Remigratiewet verzekering voor de AKW bestaat. Gedaagde heeft derhalve terecht aangenomen dat appellant op 1 juli 2001 niet verzekerd was voor de AKW. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad ziet geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Beslist wordt als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van mr. M.B.M. Vermeulen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2003. (get.) T.L. de Vries. (get.) M.B.M. Vermeulen. RG Tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet kan ieder der partijen beroep in cassatie instellen, maar alleen ter zake van schending of verkeerde toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2, 3 of 6 van die wet. Dit beroep wordt ingesteld door binnen zes weken nadat dit afschrift der uitspraak ter post is bezorgd, een beroepschrift in cassatie aan de Centrale Raad van Beroep in te zenden. III. DÉCISION La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale), statue: confirme la décision attaquée. Par conséquent, décidée par M. le maître T.L. de Vries, en présence de le maître M.B.M. Vermeulen en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 22-08-2003. Contre une décision du Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale) concernant la Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (Loi Générale de l'Incapacité de Travail). Chacune des parties pourra interjeter un appel en cassation, ce qui ne sera possible qu'à cause d'une violation ou fausse application par ou en vertu les articles 2, 3 et 4 de cette loi. Cet appel en cassation sera interjeté par envoyer un acte d'appel, dans les six semaines sui-vantes à la date de l'expédition par courrier, indiquée sur cette copie, au Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale).